Het zelfgenererende zelforganiserende wordingsproces interageert op elk moment dynamisch met het onmiddellijke verleden en dat wat nog moet komen. Het gerealiseerde verleden kan in de metafoor van de rivier gezien worden als de mogelijkheden en beperkingen biedende bedding voor het huidige stromen richting toekomst.
Er is eeuwige en oneindige mogelijkheid voor orde, nieuwigheid, waarde, relevantie, betekenis, - anders kan de doorgaande overgankelijke zelfgenerende zelforganisatie van de natuur niet zijn. Tijdelijke werkelijke entiteiten missen bestendigheid. Ze voltooien hun wordingsproces, verliezen hun onmiddellijkheid en vergaan voortdurend waardoor nieuwe orde kan ontstaan. Maar dit gaat niet zonder spanning: concurrerende doelen van de werkelijke entiteiten en samenlevingen, in en van het universum, veroorzaken onenigheid, gebrek aan harmonie, lijden, kwaad, tragedie en verdeeldheid. Het gehele universum kan wordt begrepen als een complementariteit van tegenstellingen, ofwel goed en kwaad, ofwel heil en onheil. Deze noties en ervaringen herkennen we zowel in het Christelijke denken als in het Taoïsme.
In dit licht kunnen we naar Antropocene veranderingen kijken, zowel naar de natuur- als naar de cultuuraspecten, waarvan de laatste een subcategorie is van de eerste. Culturele veranderingen zijn gebonden aan natuurlijke wetmatigheden, ook al kenmerken die latere ‘hogere’ culturele aspecten zich door een andere verhouding tussen determinisme en vrijheid dan de eerdere ‘lagere’ fysische en biotische natuuraspecten.
De eerdere aspecten vormen de basis voor de latere aspecten. De latere aspecten zijn er later in de tijd ‘bovenop’ gekomen in de evolutie. In die zin kan je net zo goed zeggen dat de lagere aspecten juist de hogere zijn. Zij zijn meer primair en hebben het uiteindelijk voor het zeggen. De culturele aspecten, ofwel de mensheid is daaraan onderhevig.
Maak jouw eigen website met JouwWeb